Dit is het vijfde en laatste visioen van Daniël dat begint in hoofdstuk 10 en afsluit in hoofdstuk 12. Daniël wordt een lijst van koningen gegeven die de geschiedenis van de toenmalige wereld leidt naar de tijd van de Messias. Futuristen passen hier vaak een interpretatie van deze hoofdstukken toe die al deze heersers in de toekomst plaats. Maar de benadering vanuit het gezichtspunt van vervulde profetieën laat de kracht van de schriften zien als zijnde Gods woord. Het blijkt dat al deze profetieën vervuld zijn tot in het kleinste detail. We hebben hier een nauwkeurige samenvatting van de geprofeteerde geschiedenis nog voordat ook maar één van gebeurtenissen plaats vond en die uiteindelijk zou leiden naar het juiste tijdstip van de komst van de Messias. En omdat de gelovige Joden de Messias niet zouden missen worden hier de belangrijkste wereldleiders van de Meden en Perzen, de Grieken en de Romeinen gepresenteerd die leiden naar de tijd van Christus.
In Daniël 10 verschijnt er een engel voor de profeet Daniël die een interpretatie geeft van een visioen. De visioen vindt plaats ongeveer 535 VC “in het derde jaar van Kores, de koning der Perzen” (Dan 10:1). Kores regeerde van 550 tot 529 VC. Hij veroverde de stad Babylon tijdens een wilde orgie aan het hof van Beltesassar, in het jaar 538 VC Kores nam de stad Jeruzalem in.
Merk op dat in de beschrijving van het visioen in de verzen 1-12 de engel fysiek verscheen aan Daniël, hem aanraakte en optilde. Daarna beval de engel Daniël rechtop te gaan staan.
1 In het derde jaar van Kores, de koning der Perzen, werd aan Daniël, die Beltesassar genoemd werd, een woord geopenbaard; dat woord was waarheid en sprak van grote nood. En hij gaf acht op dat woord en had aandacht voor het gezicht.
2 In die dagen bracht ik, Daniël, drie volle weken door met rouw bedrijven;
3 smakelijke spijze at ik niet, vlees noch wijn kwamen in mijn mond en ik zalfde mij in het geheel niet, tot er drie volle weken verlopen waren.
4 Op de vierentwintigste dag nu van de eerste maand, terwijl ik mij aan de oever van de grote rivier, dat is de Tigris, bevond,
5 sloeg ik mijn ogen op en zie, daar zag ik een man in linnen klederen gekleed en de lendenen omgord met goud van Ufaz;
Een man in linnen gekleed en de lendenen omgord met goud van Ufaz – Dit is hier niet Gabriel, maar een “man” die lijkt op de Jezus Christus zoals de apostel Johannes dit omschrijft in Openbaring 1:13 “en te midden van de kandelaren iemand als een mensen Zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel”.
6 zijn lichaam was als turkoois, zijn gelaat schitterde gelijk de bliksem, zijn ogen waren als vurige fakkels, zijn armen en voeten glanzend van gepolijst koper, en het geluid van zijn woorden als het gedruis van een menigte.
Zijn gelaat schitterde gelijk de bliksem, zijn ogen waren als vurige fakkels – In Openbaring 1:14 staat het als volgt, “en zijn hoofd en zijn haren waren als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam”.
Armen en voeten glanzend van gepolijst koper, en het geluid van zijn woorden als het gedruis van een menigte – En in Openbaring 1:15 staat dan, “en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren”.
Iemand vatte dit als volgt samen: toen keek hij op en zag een man Jezus Christus. Het moet hem zijn, want hij verscheen in dezelfde hoedanigheid als toen hij verscheen aan Johannes op het eiland Patmos, Openbaring 1:1-15. Zijn kleding was als van een priester, want voor ons is hij de Hogepriester gekleed in linnen, net zoals de Hogepriester op de Grote Verzoendag, de grote dag; zijn lendenen waren omgord met gouden gordel van het fijnste goudsoort, dat van Ufaz, want alles van Christus is het beste wat er is. De gordel van z’n lendenen wijst naar zijn bereidvaardige en ijverige toewijding in zijn werk als Vaders’ dienstknecht in de dingen m.b.t. onze verlossing. Zijn gedaante was vriendelijk, zijn lichaam was als turkoois, een kostbare steen in een hemelse kleur. Zijn verschijning was imponerend en genoeg om de toeschouwers schrik aan te jagen want zijn gezicht was als een verschijning van de bliksem die ogen verblinden, die zowel verlicht als bedreigt. Zijn ogen waren helder en sprankelend als lichten van vuur. Zijn armen en voeten waren glanzend als gepolijst koper, vers 6. Zijn stem was luid en krachtig en doordringend zoals de stem van een menigte.
We moeten de overeenkomst van de visioen in Daniël 11 met de visioen van Johannes in Openbaring 1 niet over het hoofd zien. Dit laatste visioen van Daniël is een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen die leiden naar de tijd van Christus. Het boek Openbaring moet dus gezien worden als een “kapstok” voor dit visioen dat plaats vond in de tijd dat de profetie van Daniël werd geopend en dit visioen werd vervuld.
7 Alleen ik, Daniël, zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren, zagen het niet; doch een grote schrik overviel hen, zodat zij vluchtten en zich verborgen;
8 zo bleef ik alleen over. Toen ik dat grote gezicht zag, bleef er in mij geen kracht meer; alle kleur week van mijn gelaat, en ik had geen kracht meer over.
9 Toen hoorde ik het geluid zijner woorden, en toen ik het geluid zijner woorden hoorde, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde.
10 En zie, een hand raakte mij aan en deed mij op knieën en handen sidderend oprijzen.
11 En hij zeide tot mij: Daniël, gij zeer beminde man, let op de woorden die ik tot u spreek, en ga rechtop staan, want nu ben ik tot u gezonden. Toen hij dit tot mij sprak, stond ik bevende op.
12 En hij zeide tot mij: Vrees niet, Daniël, want van de eerste dag af, dat gij uw hart erop gezet had om inzicht te verkrijgen en om u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord, en ik ben gekomen op uw woorden.
13 Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp, zodat ik daar, bij de koningen der Perzen, de overhand behield;
De vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij – Dit is niemand anders dan Kores de koning van de Perzen. Sommigen denken dat het hier gaat over kwade engelen die ergens in de hemel die oorlog voeren; maar alleen mensen hadden een vrije wil gekregen en kracht om af te wijzen en te rebelleren. Kores had de opdracht gekregen om de tempel te herbouwen in Jeruzalem (Jes 44:28; 2 Kron 36:22, 23). Maar er waren vijanden en zij die tegen de Joden waren. We lezen in Ezra dat in het tweede jaar van hun terugkeer naar Kanaän zij de fundatie van het huis des Heren hadden gelegd (Ezra 3:8, 10). Maar toen de volken rondom hen hoorden dat zij die in de ballingschap waren geweest (Juda) de tempel weer herbouwden “kochten zij raadslieden tegen hen om, teneinde hun plan te verijdelen, zolang Kores, de koning van Perzië leefde, tot de regering van Darius” (Ezra 4:1, 5). En het was vermoedelijk omstreeks die tijd dat Gabriël afgehouden werd om de gebeden van Daniël te beantwoorden. Kores werd beïnvloed door de vijanden van de Joden zodat het werk tijdelijk geen doorgang kon vinden.
Michaël, een der voornaamste vorsten – In het boek Jozua lezen we van “de vorst van het heer des Heren” die was gezonden om de Israëlieten te assisteren het land veroveren (Jozua 5:13-15). De uitdrukking “vorst” in deze manifestatie kunnen we vergelijken met de vorst die hier Michael wordt genoemd. Jozua wordt geïnstrueerd om de schoenen uit te doen omdat “de plaats waarop gij staat heilig is” (Jozua 5:15). Dit moest Mozes ook doen bij de brandende braamstruik (Ex 3:5) en dat leidt tot de conclusie dat de vorst van de heer des Heren die aan Jozua verscheen in feite Goddelijk was. In Openb 12:7-9 zien we Michael duidelijk als Christus, waar de verkondiging van het evangelie wordt uitgebeeld als een oorlog in de hemel tussen Michael (Jezus) met zijn engelen (discipelen), en de draak (levitian, de wereldmacht) en zijn engelen (Joden/Romeinen). Samengevat kunnen we zeggen dat Michael hier blijkbaar een Goddelijke manifestatie voorstelt als de Engel van de Heere in het OT maar als Christus of aartsengel in het NT.
14 en ik ben gekomen om u te verstaan te geven wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal; want wederom is het een gezicht aangaande de toekomst.
Wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal – In de SV staat het er als volgt, “dat uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, want het gezicht is nog voor vele dagen”. Dit spreekt niet over de laatste dagen van de “eindtijd”, maar het betreft de periode van een gedeelte van deze profetie die vervuld zal worden.
15 Toen hij op deze wijze met mij sprak, boog ik mijn gelaat ter aarde en was verstomd.
16 Maar zie, iets als een menselijke gedaante raakte mijn lippen aan; toen opende ik mijn mond en begon te spreken, en ik zeide tot hem die vóór mij stond: Mijn heer, vanwege het gezicht hebben mij weeën overvallen, en ik heb geen kracht meer over.
17 Hoe kan ik, de knecht mijns heren, spreken met u, mijnheer? Ik heb immers geen kracht meer en alle adem is mij benomen.
18 Toen raakte hij, die er uitzag als een mens, mij wederom aan en gaf mij kracht
19 en hij zeide: Vrees niet, gij zeer beminde man, vrede zij u, wees sterk, ja, wees sterk! En terwijl hij met mij sprak, werd ik gesterkt en ik zeide: Mijn heer spreke, want gij hebt mij kracht gegeven.
20 Toen zeide hij: Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben? Terstond moet ik terugkeren om met de vorst der Perzen te strijden, en zodra ik uitgegaan ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen
Terstond moet ik terugkeren om met de vorst der Perzen te strijden – God zelf vecht voor het volk Israël en dwingt de Perzische koning om de Joden te laten gaan zo dat de tempel van Jeruzalem weer herbouwd zal kunnen worden en de beloofde Messias kan komen.
Dan zal de vorst van Griekenland komen – Dit spreekt van de tijd van het rijk van de Meden en Perzen die duurt tot de tijd van de vorst van Griekenland, dat wil zeggen tot de verovering van de toenmalige wereld door Alexander de Grote. De geschiedenis bevestigt dat de Joden nog meer verdrukkingen te verduren kregen door de opvolgers van Alexander.
21 nochtans zal ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid. – En niet één staat mij vastberaden tegen hen terzijde, behalve uw vorst Michaël.
Behalve uw vorst Michaël – De toepassing van Michaël als “uw vorst” herinnert ons aan de profetie in hoofdstuk negen waar de komst van de Messias als vorst wordt voorspelt. De Joden moesten toch begrepen hebben dat die Ene die komt niet louter een mens was en niemand anders was dan Michael, de grote vorst die voor het volk van God stond. Dachten de religieuze heersers dat ze deze Vorst zomaar konden doden zonder daarvoor veroordeeld te worden? Ze hadden het kunnen weten, want het einde van de natie (inclusief de verwoesting van Jeruzalem met de tempel) was door Mozes al voorspeld:
“Is het niet bij Mij weggeborgen, verzegeld in mijn schatkamers? Mij komt de wraak toe en de vergelding tegen de tijd, dat hun voet zal wankelen, want de dag van hun verderf is nabij, snel komt nader wat over hen is beschikt” (Deut 32:34 & 35).