Als man zijnde, is het idee dat je vrouw overspel zou plegen, een van de meest pijnlijke gedachten die je je kunt voorstellen. Maar wat als dat veel vaker gebeurt? Dit zou een complete vernietigende en hartverscheurende ervaring zijn toch? Niettemin is dit precies wat God overkwam. In Jeremia 31:31-33 zien we het gebroken hart van God:
“Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE.” (Jeremia 31:31-32)
Door hun hele geschiedenis faalden de Israëlieten in het houden aan het verbond met God en hoereerden zij door middel van afgodsbeelden en het nalopen van valse goden. Toen God zag dat zij in niet in staat waren om zich te houden aan hun deel van het verbond, besloot Hij om een nieuw verbond te maken. Omdat de mensheid niet in staat was om zich te houden aan hun kant van het verbond, zou dit verbond gemaakt worden tussen God de Vader en Jezus. Deze verbondsvervanging werd door heel het oude testament heen voorspeld. Bijvoorbeeld in Genesis:
“De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn.” (Genesis 49:10)
Daniëls profetie.
In Daniël hoofdstuk 9 is een profetie die vijf specifieke dingen voorspelt: het tijdstip van de komst van de Messias, Zijn dood, het einde van het Oude Verbond, de bevestiging van het Nieuwe Verbond en de komende verwoesting van Jeruzalem. We beginnen met vers 24:
“Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven.” (Daniël 9:24)
God sprak tegen Israël en gaf hun een periode van 490 jaar van genade om hen de gelegenheid te geven terug te keren van hun wegen. Bijbelleraars zijn het er over eens dat de profetische numerologie laat zien dat de “zeventig weken” in deze tekst overeenkomt met 490 jaar (zie Genesis 29:27; Leviticus 25:8; Numeri 14:34 en Ezechiël 4:4-6).
In het volgende vers, verklaarde God dat Hij de klok niet onmiddellijk zou starten, maar dat de 490 jaar zou starten wanneer de Koning zei dat Jeruzalem herbouwd moest worden. Hij verklaarde ook in deze tekstpassage in welke periode Zijn Zoon, de Messias, naar Israël zou komen.
“Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijden.” (Daniël 9:25)
Het bevelschrift om Jeruzalem te herbouwen was afgegeven in 457 voor Christus onder Artaxerxes, de koning van Perzië (zie Ezra 7:12-26)
Vanaf de tijd dat Artaxerxes dit verklaarde (457 voor Christus) tot 27 na Christus was 483 jaar. In het jaar 27 na Christus kwam Jezus op het toneel (bevestigd in zijn doop) , precies zoals deze profetie voorspeld had.
De profetie vervolgt met het voorspellen van de dood van de Messias,
“En na de tweeënzestig weken (inclusief de vorige 7 weken, totaal 69 weken ofwel 483 jaar) zal een gezalfde (Jezus) worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is;” (Daniël 9:26)
Na de voorspelling van de periode van 490 jaar van genade die aan Israël was gegeven (en de juiste datum van de Messias’ komst en Zijn dood), spreekt de profetie vervolgens over komende verwoesting van Jeruzalem.
“en het volk (de rebelse Joden) van een Vorst (Jezus) die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming (Romeinse legers); en tot het einde (van Jeruzalem) toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is.” (Daniël 9:26)
Na dit gedeelte van de profetie neemt God een moment de tijd om duidelijkheid te scheppen over de laatste zeven jaar van de periode van 490 jaar van genade. Hij verklaart dat halverwege de laatste zeven jaar de Messias een Nieuw Verbond zal versterken (zie Mattheüs 26:28) en een einde zal maken aan het Oude Verbond met zijn offersysteem.
“En Hij (Jezus) zal velen het verbond versterken één week; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden;” (Daniël 9:27, SV)
Deze profetie toont ons exact wanneer de Messias zou verschijnen (in het jaar 27) en wanneer hij zou sterven: halverwege de laatste zeven van de 490 jaar. Hij zou dan ook een einde maken aan het offersysteem. En Jezus deed dit inderdaad, zoals Hij beloofd had, bij zijn dood aan het kruis. Dit was precies drie en een half jaar na het jaar 27.
Dit brengt ons bij een fascinerend detail van de evangeliën. Toen Petrus Jezus vroeg hoeveel keer hij zijn broeder vergeven moest, daarbij suggererend dat zeven keer wel genoeg zou zijn, antwoordde Jezus dat hij zeventig maal zeven maal, dat is 490 maal moest vergeven. Jezus verwees hierbij naar de profetie van Daniël en Hij vertelde Petrus op dezelfde manier vergevend te zijn, zoals ook God zijn volk 490 jaar de tijd gaf om zich te bekeren. (zie Mattheüs 18:21) Natuurlijk bedoelde Jezus tot het uiterste vergevingsgezind te zijn, maar Hij verwees daarbij naar de 490 jaar profetie uit Daniel, om ze te laten zien dat er wel een punt komt waarop vergeving niet meer mogelijk is – de maat van hun zonden is een keer vol. (Mattheus 23:32)
Samenvattend: Daniël hoorde de profetie van een periode van 490 jaar van genade die aan zijn volk was gegeven. Hij hoorde dat de 490 jaar zou beginnen wanneer het bevelschrift om Jeruzalem te herbouwen was uitgevaardigd. Nadat de verordening was uitgegeven begon de klok te tikken. Er zou 483 jaar voorbijgaan en daarna zou de Messias verschijnen, wat ook gebeurde in het jaar 27 na Christus, toen Jezus met zijn bediening (na Zijn zalving, de doop) begon. Vervolgens zou de Messias gedurende de laatste zeven jaar van de 490 jaar van genade ter dood gebracht worden en maakte daarmee officieel een einde aan de dierenofferanden. Dit gebeurde in het jaar 30 na Christus. Van de 490 jaar blijven er nu nog drie en een half jaar op de klok over.
Ongeveer drie en een half jaar na de dood en opstanding van Jezus, werd Stefanus terechtgesteld, onder het toeziend oog van de hogepriester van de synagoge (Handelingen 7:1, 54-60). Dit betekende het einde van de speciale zegen voor het volk Israël. Niet veel later werd Paulus bekeerd en stuurde God hem naar de heidenen (zie Handelingen 9:1-5), daarna gaf God Petrus een visioen over onreine dieren en stuurde hem vervolgens naar het huis van Cornelius om daar het evangelie te brengen (zie Handelingen 10). Dit completeerde de periode van 490 jaar van genade die God aan zijn volk gegeven had, vanaf toen was het heil niet alleen meer voor de Joden. “God was van meet aan erop bedacht geweest een volk voor zijn naam uit de heidenen te vergaderen” (Handelingen 15:14). De vervallen hut van David weer opgebouwd, “opdat het overige deel van de mensen de Here zoeke” (Handelingen 15:16-17).
De gruwel der verwoesting
In Mattheüs 23 lezen we van Jezus die in de tempel-weeën en oordelen uitsprak over de goddeloze Israëlieten van die dagen. Hij verklaarde hun vernietiging en de verwoesting van Jeruzalem met de tempel. Daarna verwees Jezus in Mattheüs 24:15 naar het laatste vers van Daniël 9.
“Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wie het leest, geve er acht op – laten dan wie in Judea zijn…,” (Mattheüs 24:15)
Het laatste gedeelte van Daniël 9:27 waar Jezus naar verwees zegt:
“en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is.” (Daniël 9:27)
Jezus zei in Mattheüs 24:15 dat, wanneer zijn toehoorders in de eerste eeuw de “gruwel die de verwoesting veroorzaakt” zouden zien, zij naar de bergen in Judea moesten vluchten. Gelukkig vertelde Jezus ons precies wie de “gruwel van de verwoesting” was in het parallelle evangelie van Lucas: “Zodra gij nu Jeruzalem omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is” (Lucas 21:20). Het Romeinse leger dat Jeruzalem omsingelde en vervolgens de stad totaal vernietigde was de “gruwel der verwoesting”.
De profetie van Daniël 9 is hoogst opmerkelijk. Het bevat verbazingwekkende voorspellingen van de komst van Jezus, Zijn dood, het einde van het offersysteem en de bekrachtiging van het Nieuwe Verbond. Maar ook bevatte het de voorspelde verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Het is noodzakelijk dat de moderne kerk de gelovigen onderwijst aangaande de verwoesting in 70 na Christus, omdat het een letterlijk voorspeld onderdeel is van het Messiaanse evangelie van Jezus Christus. Ofschoon niet zo plezierig, is het geen goede reden om dit onderwijs buiten beschouwing te laten, want ook het kruis is een geen prettig verhaal, maar toch is het een centraal onderwerp in de boodschap van elke rechtschapen prediker.
De verwoesting van Jeruzalem met de tempel en zijn priesterschap is een belangrijk onderdeel van het evangelie van Jezus Christus. Als je de reikwijdte van de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus niet begrijpt, mis je een groot deel van het verlossingsverhaal van Jezus. De verwoesting van Jeruzalem is nauw verwant met de maagdelijke geboorte, het kruis en de opstanding van Jezus en is een belangrijke onderdeel van het evangelie.
Een evangelie van veroordeling?
Het verlossingsverhaal geprofeteerd in het oude testament (zie Daniël 9:24-27) bevat:
- De komst van de Messias
- De dood van de Messias
- Het einde van het Oude Verbond
- De bekrachtiging van het Nieuwe Verbond
- De komende verwoesting van Jeruzalem
Het vijfde punt, de verwoesting van Jeruzalem, was de totale verwijdering van het Oude Verbond en de bekrachtiging van het Nieuwe Verbond die in al zijn volheid arriveerde. De meeste christenen hebben nog nooit gehoord over de verwoesting 70 na Christus en dus missen zij een groot gedeelte van de boodschap van verlossing.
Door heel Jezus zijn bediening kunnen we de nadruk zien die Jezus legt op de komende verwoesting. Heel Mattheüs werkt naar een climax, vanaf Johannes de doper die het oordeel aankondigde (“de bijl die ligt aan de wortel der bomen”) tot aan de beschrijving en de uitvoering daarvan in hoofdstuk 24, bekend als de Olijfberg rede. In feite is de Olijfberg rede één van de grootste en zeker de langste geregistreerde profetie van Jezus (Mattheüs 24; Marcus 13; Lucas 21). En zoals we hebben gezien is dit het verhaal van Jezus over de verwoesting van Jeruzalem.
Zoals we eerder zagen, toen Jezus was gezalfd voor zijn bediening haalde Hij Jesaja 61:1-2 aan in Lucas 4:18-19, waar hij het laatste gedeelte van de tekst “en de dag der wrake van onze God” wegliet. Later voltooide hij deze tekstpassage van Jesaja in Lucas 21:21, waar hij de verwoesting van Jeruzalem voorspelde. Drie jaar lang focuste Hij zich hoofdzakelijk op het eerste gedeelte van Zijn missie; daarna verklaarde Hij in Lucas 21:21 zijn laatste gedeelte van zijn Missie, de dag van oordeel over Jeruzalem.
“De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN….(dit betreft het tekstgedeelte van Lucas 4:18-19). Vervolgens voltooide Hij de tekstpassage uit Jesaja 61:2, “en een dag der wrake van onze God;” (Jesaja 61:2), in Lucas 21 met “en dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat” (Lucas 21:22).
Jezus sprak hier ook over in de diverse gelijkenissen. Bijvoorbeeld in Mattheüs 21:33-46 vertelde Jezus de gelijkenis aan de Farizeeërs waar Hij sprak over de onrechtvaardige pachters en waar God “een kwade dood de kwaden (die de zoon van de heer des huizes hadden gedood) zal doen sterven” en hun Koninkrijk van hen afgenomen zou worden. Even later in Mattheüs 22:5-7, waar Hij (Jezus) sprak over een koning die een bruiloft voor zijn zoon aanrichtte en Hij verderop zei dat wanneer de koning zou terugkomen om af te rekenen met hen die zijn slaven hadden gedood, Hij hun stad in brand zou steken, wat een duidelijke referentie is naar de komende verwoesting van Jeruzalem.
Toen Johannes de Doper profeteerde dat Jezus zou komen, zei hij dat Jezus zou dopen (onderdompelen) met de Heilige Geest en met vuur.
“Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.” (Mattheüs 3:11)
De onderdompeling met de Heilige Geest vond plaats met Pinksteren, maar de onderdompeling met vuur vond plaats tijdens de verwoesting van Jeruzalem waarbij de stad tot de grond toe afbrandde. Zoals we straks zullen zien werd dit ook bevestigd door Petrus in Handelingen 2.
In Mattheüs 24 vroegen de discipelen Jezus over het einde van de wereld (einde Mozaïsch tijdperk), en Jezus antwoordde hierop met de uitleg over de komende verwoesting. Drie jaar lang had Hij zijn hand uitgestoken naar Zijn volk, maar “de zijnen hebben Hem niet aangenomen” (Johannes 1:11). Aan het einde van Zijn bediening focuste Hij zich speciaal op de vernietiging van het Oude Verbondssysteem. In Mattheüs 22 sprak Hij van een komen om de stad in brand te steken. In Mattheüs 23 wijdde Hij het hele hoofdstuk aan de komende wraak tegen religieuze leiders die eindigde met een verklaring dat Hij verlangde hun onder Zijn vleugels te vergaderen, maar “gij hebt niet gewild” (zie Mattheüs 23:37). Toen verklaarde Hij dat al het bloed van de Oude Testament profeten in oordeel zou komen over het hoofd van hun generatie (zie Mattheüs 23:31-36). Daarna gaf Jezus gedetailleerde antwoorden aan Zijn discipelen aangaande het komende oordeel. Zoals we kunnen zien was de “komende verwoesting” een groot deel van het evangelie van Jezus.
Op dezelfde manier vinden we aan het einde van het boek Hebreeën een tegenstelling tussen de fysieke aanbidding in het aardse Jeruzalem en de geestelijk aanbidding in het Hemelse Jeruzalem. Aan het einde van deze tegenstelling, zegt de schrijver dat alles dat kan wankelen, ook zal wankelen (een duidelijke verwijzing naar de verwoesting in 70 na Christus) en dat alleen de geestelijke aanbidding overblijft.
“Toen heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven (een aanhaling uit Haggai 2:6). Dit: nog eenmaal, doelt op een verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is. Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehaaglijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur.” (Hebreeën 12:26-29).
Let op de verwijzing naar vuur en specifiek naar de verklaring dat “God een verterend vuur” is. deze tekstpassage was een voorafschaduwing van het feit dat God binnen niet al te lange tijd het aardse aanbiddingssysteem met een verterend vuur zou verbranden!
Door heel het Nieuwe Testament vinden we dat de eerste gemeenten gefocust waren op de komende verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Het was een integraal onderdeel van het Goede Nieuws dat Jezus gebracht had. Dat oordeel zou het eerst beginnen met het huis van God (zie 1 Petrus 4:17). God zou Zijn huis schoonwassen en Zijn geestelijk Koninkrijk in al zijn volheid bekrachtigen bij de definitieve verwijdering van de vorige instelling. De eerste gemeenten verwezen naar deze komende gebeurtenis als de “laatste dagen”, het “einde van de eeuwen”, “einde der wereld” en de “dag van oordeel”. Ook voor hen was dit een belangrijk onderdeel voor het interpreteren van de boodschap van Jezus en was het de gedachtegang van de eerste gemeenten.
Het einde van de wereld/eeuwen
- Mattheüs 13:39 – de oogst is de voleinding der wereld.
- Mattheüs 13:40 – zo zal het gaan bij de voleinding der wereld.
- Mattheüs 13:94 – zo zal het gaan bij de voleinding der wereld.
- Mattheüs 24:3 – en wat is het teken van uw komst en de voleinding der wereld?
- Hebreeën 9:26 – maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen
- 1 Korinthiërs 10:11 over wie het einde der eeuwen gekomen is.
Het einde
- Mattheüs 10:22 – maar wie volhardt tot het einde, zal behouden worden.
- Mattheüs 24:6 – Maar het nog is het einde niet
- Mattheüs 24:13 – maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.
- Mattheüs 24 14 – en dan zal het einde gekomen zijn.
- 1 Korinthiërs 1:8 – Hij zal u ook bevestigen tot het einde
- Hebreeën 3:6 – waarin wij roemen tot het einde.
- Hebreeën 3:14 – tot het einde onverwrikt vasthouden.
- Hebreeën 6:11 – dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen….tot het einde
- 1 Petrus 4:7 het einde aller dingen is nabij gekomen.
De laatste tijd, dagen etc.
- 1 Timoteüs 4:1 – dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof.
- 2 Timoteüs 3:1 – dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen.
- Hebreeën 1:2 – heeft Hij nu in het laatste der dagen tot ons gesproken in de Zoon.
- Jacobus 5:3 – terwijl het de laatste dagen
- 1 Petrus 1:5 – welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd.
- 1 Petrus 1:20 – doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u.
- 2 Petrus 3:3 – dat er in de laatste dagen spotters zullen komen.
- 1 Johannes 2:18 – het is het laatste uur.
- Judas 2:18 – aan het einde des tijds zullen er spotters komen.
De dag des Heren, God, etc.
- 2 Petrus 3:12 – vol verwachting u spoedende naar de komst van de dag Gods.
- 1 Thessalonicenzen 5:2 – dat de dag des Heren zo komt, als een dief in de nacht.
- 1 Korinthiërs 1:8 – zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus Christus.
- 1 Korinthiërs 5:5 – opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren.
- 2 Korinthiërs 1:14 – evenals gij de onze (roem zijn) op de dag des Heren.
- Handelingen 2:20 – voordat de grote en doorluchtige dag des Heren
- Judas 6 – voor het oordeel van de grote dag.
- Romeinen 2:5 – hoopt gij uw toorn op tegen de dag des toorns.
Het “einde van de eeuwen”, “het einde”, “de laatste tijd”, “de laatste dagen”, “de dag des Heren” zijn zeer specifieke verwijzingen naar de dagen tussen Jezus’ profetie van Mattheüs 24 en zijn vervulling in het jaar 70 na Christus. Dit waren de “laatste dagen” van het Judaïsme, van het Oude Verbondssysteem, de laatste dagen van Jeruzalem met zijn tempel. Er zijn velen die niet begrijpen dat de Oude Verbondseeuw eindigde met deze verwoesting 70 na Christus terwijl heel het Nieuwe Testament daarover spreekt. Wij leven nu in een nieuw Koninkrijk, een Koninkrijk dat eeuwig is, en die groeit en zonder einde is (meer hierover wat later).
De doop van de Heilige Geest waarover Johannes de Doper profeteerde, vond plaats op de dag van het Pinksterfeest in Handelingen 2. Bij dat evenement sprak Petrus specifiek over een toekomstige doop in vuur: de verwoesting van Jeruzalem.
“maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël (zie Joël 2:28-32): En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zullen dromen dromen: ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt (De komende verwoesting van Jeruzalem). En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.” (de rest van Joël 2:32 eindigt met: “want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen.”) (Handelingen 2:17-21)
In deze boodschap, verwees Petrus duidelijk naar dezelfde verwoestende gebeurtenis waarvan Jezus had gesproken in Mattheüs 24:29-30. Petrus zei de dag van Pinksteren de vervulling was van deze profetie van Joël en vlak daarop verwees hij naar de komende verwoesting. Petrus zei dat door de uitstorting van de Heilige Geest bevestigd werd dat zij in de laatste dagen leefden en dat het volgende dat zou plaats vinden, de verwoesting van Jeruzalem zou zijn. Toen zei hij dat ieder die de naam des Heren aan zou roepen, gered zou worden, waarbij hij niet alleen verwees naar de redding door Jezus, maar ook naar de christenen in de eerste eeuw die beschermd zouden worden voor de verwoesting van Jeruzalem.
Dit brengt een nieuw gezichtspunt naar voren over de gave van het spreken in tongen. Naast de andere voordelen van het spreken in tongen was dit ook een profetisch teken die verwees naar de komende verwoesting van Jeruzalem.
Spreken in Tongen
Het idee dat het spreken in tongen een bevestiging van de komende verwoesting van Jeruzalem is, zal voor de meest lezers een nieuw concept zijn. Maar Paulus bevestigde dit idee ook in de eerste brief aan de Korinthiërs:
“In de wet staat geschreven: Door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet luisteren, zegt de Here (een aanhaling uit Jesaja 28:11). Derhalve zijn de tongen een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven.” (1 Korinthiërs 14:21-22)
Paulus haalt hier Jesaja 28:11 aan, waar hij laat zien dat Jesaja had geprofeteerd over de gave van het spreken in tongen. Wanneer wij de rest van de profetie van Jesaja lezen, kunnen we zien dat hij niet alleen over het spreken in tongen profeteerde, maar ook over de goddeloosheid van de Joden, Jezus’ komst en Gods oordeel over Israël. Hier zijn de 3 tekstgedeeltes uit Jesaja 28 die spreken over deze drie gebeurtenissen:
- Goddeloosheid
“Zo zal voor hen het woord des HEREN zijn: wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat, opdat zij bij hun gaan achterwaarts struikelen en te pletter vallen, verstrikt en gevangen worden. Daarom, hoort het woord des HEREN, gij spotters, heersers over dit volk in Jeruzalem. Omdat gij zegt: Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt; wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zal hij ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze schuilplaats gesteld en in bedrog ons verborgen.” (Jesaja 28:13-15)
- Jezus de Hoeksteen
“daarom, zo zegt de Here HERE: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag (zie Mattheüs 21:42); hij die gelooft, haast niet. En ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood;” (Jesaja 28:16-17)
- Gods oordeel
“en de hagel zal de leugenschuilplaats wegvagen en het water zal de toevlucht wegspoelen. Dan zal uw verbond met de dood uitgewist worden en uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden; wanneer de voortstormende gesel doortrekken zal, dan zult gij daardoor vertrapt worden. Zo dikwijls als hij zal doortrekken, zal hij u grijpen; want morgen aan morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht, en het verstaan van de openbaring zal louter verschrikking zijn.” (Jesaja 28:17-19)
Als we deze uitgebreide tekstpassages in Jesaja 28 lezen, kunnen we duidelijk zien dat de komst van de gave van het spreken in tongen ook een teken was van de komende verwoesting van Jeruzalem.
Het wonder van Pinksteren was een schokkende boodschap voor Israël. Zij wisten wat dit betekende. Het was een teken van God dat de kostbare Hoeksteen was gekomen en dat Israël Hem had afgewezen tot hun eigen ondergang (Mattheüs 21:42-44; 1 Petrus 2:6-8). Het was het teken van oordeel en afkeuring, het sein dat de goddelozen van Jeruzalem op het punt stonden “achterwaarts struikelend te pletter vallen, verstrikt en gevangen genomen te worden” (Jesaja 28:13). De laatste dagen van Israël waren gekomen: de oude eeuw was aan zijn eind gekomen, Jeruzalem zou worden weggevaagd om in een nieuwe vloed plaats te maken voor Gods Nieuwe Schepping. Zoals Paulus zei, de gave van het spreken in tongen was,
“een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen” (1 Korinthiërs 14:22) – (een teken voor de ongelovige Joden voor de naderende ondergang.)
De eerste gemeente keek vooruit naar de komst van de nieuwe eeuw, het nieuwe Koninkrijk. Zij wisten dat met het zichtbare einde van het Oude Verbondssysteem, de gemeente geopenbaard zou worden als de nieuwe, en ware tempel van God; en het werk waarvoor Jezus zou komen, zou worden volbracht. Dit was een belangrijk onderdeel van de verlossing, en de eerste generatie christenen keken vooruit naar deze gebeurtenis, die in hun eigen leven zou plaats vinden. Gedurende deze periode van wachten en allerlei beproevingen verzekerde de apostel Petrus hun dat zij werden “bewaard in de kracht Gods door het geloof tot de zaligheid (verlossing), welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd” (1 Petrus 1:5). Zij stonden op de drempel van nieuwe wereld.
Dit verhaal laat de grote verschuiving zien die plaats vond tussen het Oude Verbond en het Nieuwe Verbond, te beginnen met de dood en de opstanding van Jezus en met als climax de verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Op deze manier ontvingen de vroege gelovigen het vervulde Koninkrijk in hun dagen, en de gemeente heeft sindsdien het Koninkrijk tot verdere bloei gebracht en aan deze opdracht komt geen einde.
Conclusie
Daniël 9 profeteerde de exacte periode van:
- De Komst van de Messias
- De dood van de Messias
- Het einde van het Oude Verbond
- Het bekrachtigen van het Nieuwe Verbond
- De komende Verwoesting van Jeruzalem
- De verwoesting van Jeruzalem is onderdeel van de Messiaanse profetie.
- Jezus’ komst dompelde Jeruzalem onder in een doop van vuur.
- Jezus liet het oude systeem wankelen en bracht een onwankelbaar Koninkrijk.
- Voor de eerste gemeente betekende de “laatste dagen” de periode vóór 70 na Christus.
- De komst van de gaven van het spreken in tongen op de dag van Pinksteren was tevens een bevestiging van de komende verwoesting van Jeruzalem.
“Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen” (Efeziërs 3:21)