Daniël 11

Hoofdstuk 11 is een vervolg op het visioen uit hoofdstuk 10. God zelf laat hier aan Daniël de oorlogen en een reeks koningen zien van het Perzische en Griekse rijk. De koningen van Egypte en Syrië worden even aangehaald. Judea lag er precies tussenin en werd door hun oorlogen beïnvloed. Het jaar 535 VC markeert het 70ste jaar van de ballingschap van de Joden. In die tijd waren de Joden reeds teruggekeerd in hun eigen land en troffen ze voorbereidingen voor de herbouw van de tempel waarvoor ze toestemming hadden gekregen van koning Kores van Perzië.

1 Ik echter, ik stond in het eerste jaar van Darius de Meder hèm tot een helper en toevlucht –.

In het eerste jaar van Darius de Meder – Toen Babylon was veroverd door de Meden en Perzen ging het rijk van de Meden over in de handen van Darius. De twee koningen Kores (ook wel Cyrus II genoemd) en Darius begonnen gezamenlijk te regeren. Kores regeerde drie jaar maar Darius regeerde maar voor één jaar. Ofschoon hetvisioen plaatsvond in het derde jaar van Kores de Pers (535 VC) wordt Daniël hier toch op de hoogte gesteld over gebeurtenissen die drie jaar eerder plaatsvonden gedurende de regering van Darius de Meder.

2 Nu dan, ik zal u de waarheid bekendmaken. Zie, nog drie koningen zullen in Perzië opstaan, en de vierde zal grotere rijkdom bezitten dan alle anderen, en als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij alles in beweging brengen tegen het koninkrijk van Griekenland.

Nog drie koningen zullen in Perzië opstaan, en de vierde – Drie koningen, Cambyses II de zoon van kores, Pseudeo-Smerdis en Darius I (ook wel Darius de Grote genoemd) de zoon van Hyseraspes. De vierde koning was Xerxes I (Ook wel Ahasveros genoemd, gemaal van koningin Esther).

3 En er zal een heldhaftige koning opstaan, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt.
 4 Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal verbroken worden en verdeeld naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen, en zonder de macht waarmee hij heerste; want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan dezen komen.

En er zal een heldhaftige koning opstaan – Alexander de Grote (de geitebok met de grote hoorn uit Dan 8) die, nadat hij de toenmalige wereld veroverd had nog maar kort leefde. Zijn koninkrijk werd uiteindelijk verdeeld onder Seleucus, Ptolemaeus, Lysimachus en Kassander.

5 Dan zal de koning van het Zuiden sterk worden, maar een van zijn oversten zal hem in sterkte overtreffen en heersen; zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn.

Dan zal de koning  van het Zuiden – Dat is Ptolemaeus de zoon van Lagos, koning van Egypte, wat ten zuiden van Jeruzalem ligt.
Maar een van zijn overste – Een van Alexanders’ oversten, Seleuces. Een vroegere generaal van Alexander de Grote, Seleuces kreeg controle over van het Aziatische deel van het rijk na Alexanders’ dood en stichtte de Seleucidische dynastie en regeerde van 312-64 VC.
Hem in sterkte overtreffen – Hij zal sterker zijn dan de koning van Egypte. De engel spreekt hier over Seleuces Nicator, koning van Klein-Azië en Syrië, wiens opvolgers hier koningen van het Noorden genoemd worden omdat hun Rijken ten noorden van Jeruzalem lagen.

6 En na verloop van jaren zullen zij zich verbinden: de dochter van de koning van het Zuiden zal komen tot de koning van het Noorden om een vergelijk te treffen, maar zij zal de sterkte van haar macht niet behouden, evenmin zal zijn macht standhouden; zij zal worden prijsgegeven, zo ook degenen die haar brachten, hij die haar verwekte, en hij die haar verwierf.
7 En in die tijden zal een spruit uit haar wortels in zijn plaats oprijzen, en deze zal oprukken tegen het leger, de burcht van de koning van het Noorden binnentrekken, en zegevierend daartegen optreden
8 Ja, zelfs hun goden met hun gegoten beelden, met hun kostbare voorwerpen, zilver en goud, zal hij als buit naar Egypte voeren; hij zal enige jaren zich van strijd tegen de koning van het Noorden onthouden,
9 daarna zal deze het koninkrijk van de koning van het Zuiden binnenvallen, doch naar zijn eigen land moeten terugkeren.
10 Dan zullen zijn zonen zich ten strijde rusten en een menigte grote legers verzamelen; een van hen zal tegen hem oprukken, als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen, en bij een hernieuwde stormloop komen tot aan zijn vesting.
11 Dan zal de koning van het Zuiden verbitterd worden en uittrekken en strijden met de koning van het Noorden, en deze zal een grote menigte op de been brengen, maar die menigte zal in zijn macht worden overgegeven.

De dochter van de koning van het Zuiden – Bernice, de dochter van Ptolemy Philadelphus, die getrouwd was met Antiochus Theos, de kleinzoon van Seleuces.
En in die tijden zal een spruit uit haar wortels in zijn plaats oprijzen – Dit is Ptolemy Euergetes, de zoon van Philadelphus.
De koning van het Noorden – Seleuces Callinicus, de Koning van Syrië (246-225 VC).
Dan zullen zijn zonen zich ten strijde rusten – Zijn zonen, Seraunius en Antiochius de Grote, de zonen van Callinicus.
Een van hen zal tegen hem oprukken – Dit is Antiochus de Grote.
Dan zal de koning van het Zuiden verbitterd worden – De koning van het zuiden is Ptolemaeus Philopater, de zoon van Ptolemaeus Euergetes.

12 En wanneer die menigte is weggevaagd, zal zijn hart zich verheffen; wel zal hij tienduizenden neervellen, maar toch niet sterk zijn.
13 En opnieuw zal de koning van het Noorden een menigte op de been brengen, groter dan de eerste, en na een tijdsverloop van jaren zal hij tegen hem oprukken met een groot leger en een geweldige tros.
14 In die tijden nu zullen velen opstaan tegen de koning van het Zuiden; ook zullen gewelddadige mensen uit uw volk zich verheffen om een gezicht tot werkelijkheid te maken, maar zij zullen struikelen.
15 En de koning van het Noorden zal komen, een wal opwerpen en een versterkte stad innemen; de strijdkrachten van het Zuiden zullen geen stand kunnen houden, noch ook de keurtroepen, ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden.
16 En hij die tegen hem optrekt, zal doen wat hem goeddunkt, en niemand zal voor hem standhouden; hij zal vaste voet krijgen in het Sieraadland en verdelging zal in zijn hand zijn.

En hij die tegen hem oprukt – Dit is Antiochus de Grote die vocht tegen de koning van het zuiden, Ptolemaeus.
In het Sieraadland – Hier wordt Judea mee bedoeld.

17 Dan zal hij ernaar streven om de macht te verwerven over het gehele koninkrijk van de ander en hij zal een vergelijk met hem treffen; een vrouw zal hij hem geven om het rijk te gronde te richten, maar dit zal niet slagen en hem niet tot voordeel zijn.
18 En hij zal zijn aangezicht keren tegen de kustlanden en er vele veroveren, maar een bevelhebber zal hem met zijn smaad doen ophouden zonder dat hij hem diens smaad vergelden kan.
19 Daarna zal hij zijn aangezicht keren naar de burchten van zijn eigen land – maar hij zal struikelen en vallen en niet meer gevonden worden.
20 In zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser rondzendt door het heerlijkste deel van het koninkrijk, maar binnen enkele dagen zal hij verbroken worden, doch niet door toorn, noch door strijd.

Over het gehele koninkrijk – Heel het koninkrijk van Ptolemaeus Epiphanes, de zoon van Philopater.
Een vrouw zal hij hem geven – Zijn dochter Cleopatra, die was gegeven aan Antiochus door Ptolemaeus om hem te kunnen beïnvloeden. Maar dit complot hield geen stand omdat Cleopatra haar hart meer trok naar de interesses van haar man dan naar die van haar vader.
Maar een bevelhebber zal hem met zijn smaad doen ophouden – De bevelhebber is Scipio Asiaticus, de Romeinse generaal, die hier bevelhebber genoemd wordt die kritiek kreeg omdat hij Antiochus ten val bracht en hem onderwierp aan oneerbare condities voordat hij de oorlog zou beëindigen.
Maar hij zal struikelen en vallen – Vervolgens keerde Scipio zich om, om oorlog te voeren tegen de Romeinen maar hij werd verslagen door Scipio Africanus; nadat hij was teruggekeerd naar zijn land werd hij gedood door zijn eigen volk die tot woede gewekt was door de zware belastingen door hem opgeëist vanwege de mislukte oorlog en de schatting die hem door de Romeinen was opgelegd.
Die een afperser rondzendt – De afperser was Seleuces Philopater, die Heliodorus zond om de tempel van Jeruzalem te plunderen, de afperser die door dezelfde man werd gedood.

21 En in zijn plaats zal een veracht man opstaan, wie men de koninklijke waardigheid niet had toegedacht; onverhoeds echter zal hij komen en zich meester maken van het koningschap door slinkse streken;
22 alles overstromende strijdkrachten zullen voor zijn aangezicht weggespoeld en vernietigd worden, ja, ook een vorst van het verbond.
23 En wanneer men met hem een verbond heeft aangegaan, zal hij bedrog plegen; zo zal hij omhoog komen en sterk worden, met weinig volk.
24 Onverhoeds zal hij in de vruchtbaarste streken van het landschap komen, en doen wat zijn vaderen noch zijn voorvaderen gedaan hebben: roof en buit en have zal hij voor zijn mannen uitstrooien; ook tegen de versterkte plaatsen zal hij plannen beramen – maar slechts voor een tijd.
25 Ook zal hij zijn kracht en zijn moed richten tegen de koning van het Zuiden met een groot leger, en de koning van het Zuiden zal zich ten strijde rusten met een uitermate groot en sterk leger, maar hij zal geen stand kunnen houden, want men zal plannen tegen hem beramen;

Zal een veracht man opstaan – Dit is Antiochus Epiphanes, de zoon van Antiochus de Grote, die zonder bloedvergieten Heliodorus onttroonde. Maar Antiochus werd aanvankelijk nog niet ontvangen als koning.
Ja, ook een vorst van het verbond – de koning van Egypte, Ptolemaeus Philometor, de meest krachtige tegenstander van Antiochus, vormde een verbond  en spande samen om tegen hem te vechten.
De koning van het zuiden – Dit was Ptolemaeus Philometor, de koning van Egypte. Daniël voorspelde in dit vers dat deze heerser een militaire expeditie zou houden tegen Egypte – 2 Maccabeen 5 geeft een volledig beeld van zijn krijgstocht die zich afspeelde in 170 VC.

26 zijn eigen tafelgenoten zullen hem afbreuk doen en zijn leger zal wegspoelen, en er zullen vele verslagenen vallen.
27 En die beide koningen zullen kwaad in de zin hebben, en aan één tafel gezeten, zullen zij leugens spreken, maar het zal niet gelukken, want nog toeft het einde tot de vastgestelde tijd.
28 Dan zal hij naar zijn land terugkeren met rijke have, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; zo zal hij doen en naar zijn land terugkeren.
29 Ter bestemder tijd zal hij opnieuw in het Zuiden binnenvallen, maar de laatste keer zal het niet zijn zoals de eerste:
30 er zullen schepen der Kittiërs tegen hem komen, zodat hij afgeschrikt wordt; maar op de terugweg zal hij vergramd worden tegen het heilig verbond en tot daden overgaan; en, teruggekeerd, zal hij zijn belangstelling wijden aan hen die het heilig verbond verzaken.

Er zullen schepen der Kittiërs tegen hem komen – In die tijd bestond Kittië uit alle eilanden en de kuststrook van de Middelandse zee ten westen van Palestina. De schepen van de Kittiërs zijn de schepen van de Romeinen. Popilius en andere Romeinse gezanten kwamen in galeien en zorgden ervoor dat Antiochus uit Egypte moest vertrekken.

31 Dan zullen strijdmachten door hem op de been gebracht worden; zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten, die verwoesting brengt.
32 En degenen die zich misgaan tegen het verbond, zal hij door vleierijen tot afval bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen.
33 En de verstandigen onder het volk zullen velen tot inzicht brengen, maar zij zullen een tijdlang struikelen door zwaard en vuur, door gevangenschap en beroving.
34 Doch, terwijl zij struikelen, zullen zij een kleine hulp vinden; dan zullen velen zich in huichelachtigheid bij hen aansluiten.
35 Sommige van de verstandigen zullen struikelen, opdat er onder hen loutering, schifting en zuivering teweeggebracht worde, tot aan de eindtijd; want deze toeft nog tot de vastgestelde tijd.
36 En de koning zal doen wat hem goeddunkt; hij zal zich verhovaardigen en zich verheffen tegen elke god, zelfs tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden spreken, en hij zal voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is; want wat vastbesloten is, geschiedt.

Zij zullen het heiligdom, de vesting – Hier wordt de tempel mee bedoeld, die ze zouden ontheiligen.
Een gruwel oprichten, die verwoesting brengt – Antiochus gaf opdracht dat de afgod Jupiter Olympus inde tempel opgezet moest worden en vervolgens liet hij een varken slachten in het heiligdom van de tempel. Antiochus Epiphanes was een wrede en geweldadige onderdrukker van de Joden, mede veroorzaakt door de opstand van de Joden (de zgn opstand der Makkabeeën) en in de tijd toen Judea achtereenvolgens door de Syriërs en de Romeinen werd onderworpen.
Maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen – Dit refereert naar de opstand van de Joden tegen Antiochus Epiphanes geleidt door Judas Maccabeus.
Maar zij zullen een tijdlang struikelen door zwaard en vuur – Judea werd uiteindelijk overwonnen door de Syriërs tot de tijd van Julius Ceasar.
En de koning zal doen wat hem goeddunkt – Dit spreekt van eigengereidheid van de Ceasars en speciaal van Julius en zijn aangenomen zoon Augustus die zichzelf na een verovering tot God hadden verheven. Na een aantal burgeroorlogen nam Augustus Ceasar de titel van keizer aan en werd beschouwd als “De Zoon van God en de Redder van de Wereld” volgens Romeinse geschiedschrijving. In Handelingen 4:12 refereert Petrus naar de dwaasheid van deze verklaring, “want er is ook onder de hemel geen anderen naam aan de mensen gegeven , waardoor wij moeten behouden worden”.

37 Ook op de goden zijner vaderen zal hij geen acht slaan; op de lieveling der vrouwen noch op enige andere god zal hij acht slaan, want tegen alle zal hij zich verheffen.
38 Maar in hun plaats zal hij de god der vestingen vereren: de god die zijn vaderen niet gekend hebben, zal hij vereren met goud en zilver en edelgesteenten en kostbaarheden.

De god der vestingen – Letterlijk de god “Maozim”. De Romeinse keizers maakten aanspraak op hun goddelijkheid. En het was door “geweld” dat zij hun heerschappijen konden uitbreiden en vasthouden en de volken hun moesten aanbidden. In de volgende verzen  zien sommigen een referentie naar Herodus, anderen naar Julius of Augustus Ceasar. De rest van het visioen gaat over het Romeinse Rijk.

39 En hij zal optreden tegen de versterkte vestingen met de hulp van de vreemde god; ieder die deze erkent, zal tot grote eer komen; hij zal hen tot heersers maken over velen en grond aan hen toedelen als beloning.
40 Maar in de eindtijd zal met hem de koning van het Zuiden in botsing komen, en de koning van het Noorden zal op deze aanstormen met wagens en ruiters en vele schepen; en hij zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen.
41 Ook het Sieraadland (Judea) zal hij binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten.
42 En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal niet ontkomen,
43 maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte; en Libiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn.
44 Doch geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen, zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen.
45 Hij zal zijn staatsietenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad – maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt.

Maar in de eindtijd – In de SV staat “tijd van het einde” en dit gaat (net als in vers 35) niet over “de eindtijd” (het einde van de wereld), maar gaat over het einde van de tijdsperiode geprofeteerd door Daniël, over een einde maken aan de heerschappij van de Romeinse Ceasars, “in de dagen van die koningen” (Daniël 2:44), wanneer er een koninkrijk (van Jezus) opgericht zal worden die in eeuwigheid niet meer verloren gaat.
Edom, Moab en de keur der Ammonieten – Julius Ceasar breidde het Romeinse rijk uit tot en met Arabië in het oosten naar de landen Edom, Moab en Ammon.
Hij zal schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte – Julius Ceasar bracht zijn leger naar Egypte waar hij Pharnaces II versloeg en waar hij zei “Veni, vidi, vici”.
Libiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn – Julius Ceasar veroverde heel Egypte en breidde zijn rijk uit helemaal tot Ethiopië in het zuiden en langs heel de noordelijke kustlijn van Libië en noord Afrika.
Doch geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen – Toen Julius bezig was het zuidelijke deel van het Rijk te veroveren, brak er in Rome een opstand uit.
Maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt – Julius werd door degenen die het dichts bij hem stonden vermoord. En dit brengt ons naar de regering van Augustus Ceasar die in de tijd van de geboorte van de Messias de Romeinse keizer was (Lucas 2:1).