Daniël 8

1 In het derde jaar van de regering van koning Belsassar verscheen mij, Daniël, een gezicht, na het gezicht, dat mij eerder verschenen was.

In het derde jaar van de regering van koning Belsassar – ongeveer 553 voor Christus, 14 jaar voor de val van Babylon.

Verscheen mij Daniël een gezicht – Dit is de derde visioen van het boek Daniël. De profeet maakt duidelijk dat dit zijn visioen is, niet een uitgelegde droom van een koning zoals in hoofdstuk twee. Het is twee jaar na de visioen van hoofdstuk zeven die Daniël in een droom kreeg. Anders dan de eerste twee visioenen komt deze niet als een droom, maar als visioen in een wakende toestand. Anders dan de eerste visioenen verscheen hier een engel die Daniël de uitleg geeft.

2 Ik zag in het gezicht – ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht Susan, die in het gewest Elam ligt – ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom de Ulai.
3 Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op.

Een ram stond voor de stroom; hij had twee horens – Het rijk van de Meden en Perzen (zie uitleg van de engel Gabriël in vers 20). De Meden overwonnen en vernietigden Babylon, maar uiteindelijk regeerden de Perzen over het land.

4 Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot.
5 Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok van uit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen.

Een geitebok – Dit moet gezien de chronologie slaan op het Griekse – Macedonische rijk onder leiding van Alexander de Grote.

Zonder de aarde aan te raken – Een metaforische uitdrukking wat zoveel betekent dat hij alle volken zo snel overwon, dat het leek of hij eerder vloog dan dat hij liep.

Een opvallende horen –  Uit de geschiedenis weten we dat daarmee Alexander de Grote bedoeld wordt.

6 En hij kwam tot de ram met de twee horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht;
7 ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn macht redde.

Verbitterd stiet hij de ram, brak zijn beide horens – Alexander z’n rijk wordt buitengewoon groot en sterk. Hij overwon alle landen van de Meden en Perzen en naar het oosten tot aan India toe, tot op het moment dat de grote hoorn afbreekt, en er vier andere voor in de plaats komen.

8 De geitebok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels.

Brak de grote horen af – Alexander stierf onverwachts, op jonge leeftijd, kort nadat hij al veel van de wereld van toen had veroverd.

Vier opvallende horens – Seleucus, Antiochus, Philippus en Ptolemaeus, de opvolgers van Alexander, zij verdeelden het koninkrijk onder hun vieren.

9 En uit één daarvan kwam weer een horen voort, die klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het Sieraad,

Een horen voort, die klein begon – Dit heeft betrekking op Antiochus Epiphanes.

Tegen het zuiden – In het jaar 170 voor Christus veroverde Antiochus Egypte en plunderde Palestina (zie 1 Makkabeeën 1:16-19).

Tegen het oosten – Tegen het rijk van de Perzen en de landen in het oosten, die hij (Antiochus) binnenviel en aan hem onderwierp.

Tegen het sieraad – Antiochus trok 167 voor Christus met zijn legers de stad Jeruzalem binnen, de hoofdstad van Israël (het Sieraad).

10 ja, zijn grootheid reikte tot aan het heer des hemels, en hij deed er van het heer, namelijk van de sterren, ter aarde vallen, en vertrapte ze.

En hij deed er van het heer, namelijk van de sterren, ter aarde vallen – Antiochus verwijderde het heilige tempelgerei uit de tempel en “en dit alles genomen hebbende trok hij naar zijn land. En hij liet vele mensen vermoorden, en sprak met grote hoogmoedigheid” (1 Makkabeeën 1:21-24).

11 Zelfs tegen de vorst van het heer maakte hij zich groot, en Hem werd het dagelijks offer ontnomen en zijn heilige woning werd neergeworpen.
12 En een eredienst werd in overtreding ingesteld tegenover het dagelijks offer; en hij wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem.

En Hem werd het dagelijks offer ontnomen – Twee jaar later, op de 15de dag van de maand Chislev 165 na Christus, ontwijdde hij de tempel te Jeruzalem door het slachten van een varken in het Heilige.

13 Toen hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zeide tot degene die gesproken had: Hoelang zal dit gezicht gelden – het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het heer?

Hoelang zal dit gezicht gelden – het dagelijks offer – eigenlijk vroegen de engelen, “wanneer zal het offeren ophouden? Hoe lang duurt het nog voordat Gods toorn over de goddelozen wordt uitgestort?”

14 En hij zeide tot mij: Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden.

Tweeduizend driehonderd avonden en morgens – Dit is de tijdsperiode, ongeveer zes jaar en drie en een halve maand, dat Antiochus de stad Jeruzalem bezet hield. De Joden werden zes jaar onderdrukt onder de tirannie van Antiochus. De laatste drie jaar van de bezetting stopten de offeranden. Het reinigen van de tempel vond niet plaats zoals gebruikelijk aan het einde van de zes jarige periode, maar in de negende maand van het Joodse religieuze jaar genaamd Chislev, wat ook de derde maand is van het Joodse burgerlijke jaar.

Volgens de verklaring van 1 Makkabeeën 4:52, “En zij stonden des morgens vroeg op, de vijfentwintigste van de negende maand (deze is de maand Chasleu) in het honderd en achtenveertigste jaar; En zij offerden, naar de wet, op het nieuwe altaar der brandoffers, dat zij gemaakt hadden;”

Josephus schrijft dat de tempel voor een periode van drie jaar was ontwijd. Hij getuigde dat dit de vervulling was van de profetie van Daniël, “En inderdaad gebeurde het dat onze natie leed onder deze dingen van Antiochus en volgens de visioen van Daniël die hij had opgeschreven ver voordat ze werden uitgevoerd.”

15 Toen ik, Daniël, het gezicht zag en het trachtte te verstaan, zie, daar stond iemand voor mij, die er uitzag als een man,
16 en ik hoorde een menselijke stem over de Ulai, welke zeide: Gabriël, doe deze het gezicht verstaan.

Die er uitzag als een man – Een verschijning van Jezus Christus. Schijnbaar is Jezus Christus dezelfde persoon als “een mensenzoon” (Daniël 7:13) en verscheen Hij aan Daniël om hem de uitleg van het visioen te geven.

17 En hij kwam tot waar ik stond, en toen hij kwam, schrikte ik en wierp mij op mijn aangezicht, maar hij zeide tot mij: Versta, mensenkind, dat het gezicht doelt op de tijd van het einde.
18 Toen hij nu met mij sprak, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht ter aarde; hij echter raakte mij aan en deed mij overeind staan,
19 en zeide: Zie, ik maak u bekend wat geschieden zal in het laatst van de gramschap; want het doelt op het tijdstip van het einde.

Want het doelt op het tijdstip van het einde – Christus vertelt Daniël dat Hij hem de tijd wil laten zien wanneer het visioen zal worden vervuld.

20 De ram die gij gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koningen der Meden en Perzen,

De koningen der Meden en Perzen – Het koninkrijk van de Meden en Perzen.

21 en de harige geitebok op de koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, dat is de eerste koning.

De koning van Griekenland – Het Grieks Macedonisch rijk.

De grote horen – Dit is Alexander de Grote.

22 En dat die afbrak en er vier in zijn plaats kwamen te staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder zijn kracht.
23 En in het laatst van hun koningschap, als de boosdoeners de maat hebben volgemaakt, zal er een koning opstaan, hard van aangezicht en bedreven in listen.

Een koning opstaan, hard van aangezicht – Dit is Antiochus Epiphanes. 1 Makkabeeën 1:1-62 verhaalt over Alexanders overwinning over de wereld van toen; de verdeling van zijn rijk na zijn doodsbed onder zijn edelmannen; de komst van de door en door slechte Antiochus Epiphanes, die in 167 voor Christus de tempel ontwijdde door het oprichten van een afgodsaltaar bovenop het Joodse altaar dat gebruikt werd voor brandoffers.

24 En zijn kracht zal sterk zijn – maar niet door eigen kracht – en op ontstellende wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem gelukken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen.
25 En door zijn sluwheid zal hij het bedrog dat hij aanwendt, doen gelukken; hij zal zich in zijn hart verheffen, en onverhoeds velen verderven. Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden.

Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden – Door de tempel te ontwijden kwam hij niet alleen in aanvaring met de Joden maar ook met God zelf. Christus wordt “koning de koningen” genoemd in Openbaring 17:14; 19:16.

Zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden – Ofschoon de Syriërs verslagen werden door de Romeinen, openbaarde de engel dat Antiochus vernietiging zou worden door de hand van God. Antiochus stierf niet in een oorlogshandeling. Volgens 1 Makkabeeën stierf Antiochus terwijl hij in een droevige stemming verkeerde nadat hij berouw had gekregen van zijn daden die hij had begaan tegen Jeruzalem en de Joden. “Ik beken dat om dezer dingen wil mij deze ellenden getroffen hebben; en ziet, ik verga van grote droefheid in een vreemd land” (1 Makkabeeën 6:13).

26 En het gezicht van de avonden en de morgens, waarvan gesproken werd, dat is waarheid. Gij nu, houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst.
27 En ik, Daniël, was uitgeput en was enige dagen ziek; daarna stond ik op en verrichtte de dienst bij de koning. En ik was verbijsterd over het gezicht, maar niemand merkte het.

Gij nu, houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst – Ofschoon Daniël nog tijdens zijn leven de regeringsperiode van Darius de koning van de Meden had meegemaakt, zouden de regeringsperioden van Alexander en Antiochus niet eerder plaats vinden dan 350 jaar later in de toekomst.

Maar niemand merkte het – ofschoon de engel de visioen over de Meden en Perzen en het Griekse rijk uitlegde, begreep niemand de identiteit van de kleine horen omdat de visioen nog niet was vervuld. Dit gedeelte van het visioen wordt vaak verkeerd begrepen. Sommigen zien in de kleine horen “het figuur van de antichrist”. Maar als u de volgende hoofdstukken van Daniel leest zult u ontdekken dat deze redenering niet juist is.